Gronden voor vrijstelling en vervangende activiteiten

De wet op het primair onderwijs (WPO) kent een aantal gronden, waarop een kind vrijgesteld kan worden van de verplichting om aan het onderwijsleerproces deel te nemen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan ongeschiktheid op psychische en/of fysieke gronden. Ook kan in bijzondere gevallen de afstand tot een school van een bepaalde entiteit, of het gegeven dat men een reizend bestaan leidt, leiden tot vrijstelling. Ook het met enige regelmaat volgen van onderwijs in het buitenland, alwaar men is ingeschreven, kan tot gevolg hebben dat men in Nederland geen onderwijs hoeft te volgen.
Ouders/verzorgers zijn verplicht, indien zij denken voor vrijstelling in aanmerking te komen, daarvan kennis te geven aan het college van B&W van de gemeente waarin het kind is ingeschreven, dan wel bij de Minister van Onderwijs. Tevens dient men de gronden van vrijstelling te benoemen. De aanvraag moet een maand voordat het kind leerplichtig wordt ingediend worden en eventueel moet deze procedure jaarlijks herhaald worden. Kinderen zijn leerplichtig vanaf 5 jaar.
In een aantal gevallen voorziet de wet in vervangende leerplicht. Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ouders een kind vrijstellen van het deelnemen van bepaalde activiteiten. Het bevoegd gezag bepaalt bij vrijstelling welke verplichte vervangende activiteiten er voor het kind in de plaats komen. Te allen tijde wordt de inspectie voor het basisonderwijs hiervan in kennis gesteld.
Terug naar overzicht